Ogen

 

Otto is niet echt dol op school. Je moet zoveel en
het meeste wat je moet, is saai en nergens goed
voor. Wat heb je als zanger aan rekenen? Taal
gaat nog, om liedjes te maken moet je natuurlijk
wel zonder fouten schrijven, maar breuken, in
welk liedje zitten nou breuken?

Vandaag valt het mee, want er is tekenen, dus
dat komt mooi uit. Otto pakt een groot vel stevig
papier uit de kast en begint de stekeltjesharen van
Raymond te tekenen. Raymond zal nog wel in
bed liggen, zangers slapen altijd lang uit want
's avonds moeten ze optreden. Lekker lang soe-
zen, in een groot bed waar je dwars in kan. Dan

's middags wat witte boterhammen roosteren
voor het ontbijt, met dik pindakaas erop, en
daarna oefenen. Zingen en gitaar spelen kun je
natuurlijk nauwelijks werken noemen, daar is het
te leuk voor.

In gedachten speelt Otto op een onzichtbare
gitaar die losjes voor zijn buik hangt. Hij hoort
hoe prachtig het klinkt, het publiek wordt dood-
stil. Otto speelt alsof hij er nauwelijks bij hoeft na
te denken, zijn rechterhand gaat losjes over de
snaren en met zijn linker pakt hij zonder te kijken
de ingewikkeldste grepen.

Zijn elektrische gitaar gilt hoge tonen door de
zaal. De mensen zijn verstomd, iedere toon is pre-
cies zoals hij zijn moet en toch is de melodie vol-
komen onverwacht.

Otto kan het ook niet helpen. Hij speelt het voor
het eerst, maar ergens in zijn hoofd zit het kant-
en-klaar op hem te wachten. Hij buigt iets naar
voren om de zaal in te kijken en de eerste regel
van zijn lied de microfoon in te fluisteren.

Dan gaat er iets fout. Een technicus tikt op zijn
schouder.

„Wat gaan we doen vandaag, Otto?" vraagt zijn
meester en wijst op de krans stekeltjes op Otto's
papier.

„Eh... ik maak een poster, meneer, vanne..."

„Aha," knikt hij, „ik dacht een stilleven van
vogelpoepjes. Nou vooruit maar, ga maar eens
aan de slag."